Bijschrift bij "Het Zijnde"

Biografie van een geduldoefening met aanvullende opmerkingen

Op 9 november 2015 heb ik, na decennialang wikken en allerlei formuleringen afwegen, mijn tour de force volbracht, de krachttoer tot de levering en volbrenging waarvan ik mijzelf uiterlijk sinds de laatste jaren van mijn gymnasiale vooropleiding geboren acht - jaren waarin mij op enig moment bij ingeving duidelijk werd dat voortbeweging met absolute snelheid wel eens de sleutel zou kunnen zijn tot de oplossing van het raadsel van hoe eenheid en eindeloze verscheidenheid onder één noemer te brengen zijn. Ik had van kindsbeen af een te grote aversie tegen willekeur dan dat ik kon aanvaarden dat de eindeloze verscheidenheid in en om mij heen en alle tegenstrijdigheden daarin niet integraal deel uitmaakten van een wezen dat dat alles in zich begrijpt in plaats van voort te komen uit een opperwezen dat alles vanuit het niets verzint of ooit vanuit het niets heeft verzonnen (zodat je je toch moest afvragen hoe eindeloos veel niets dan wel niet mocht zijn).

Religie, in concreto de Rooms-katholieke versie daarvan, speelde in mijn overwegend beschouwende kinderleven in zoverre een belangrijke rol dat het mij, oudste van elf uit een liefdevol maar van denkensmoed gespeend mijnwerkersgezin, als excellente basisschoolleerling vergund was al heel vroeg met geletterde kloosterlingen te verkeren en naderhand - deels intern - een gymnasiale opleiding te volgen. Oudgeboren als ik was stak ik niet alleen veel op van mijn religieuze gesprekspartners, maar zag ik ook de mateloze discrepantie tussen hetgeen zij verkondigden en datgene wat zij leefden. Zij hebben mij dan ook ongewild de voortreffelijkheid van een atheïstisch-humanistische levenshouding 'bijgebracht' - een levenshouding die mij overigens ook niet weinig te pas kwam in de omgang met handarbeiders in de reeks van bedrijfstakken (waaronder het ondergronds mijnbedrijf) waarin ik tijdens de zomervakanties werkzaam was, alsmede in het verkeer met mensen van allerlei slag in militaire dienst.

De bekostiging van een voltijdse academische opleiding kon en wilde ik van mijn ouders niet verlangen. Bovendien stond het vooruitzicht van een leven als student mij absoluut niet aan. Toch wilde ik, ter verfijning van mijn taalgevoel, tot elke prijs ten minste Germaanse filologie met Hoogduitse letteren als hoofdvak, en rechten studeren; filosofie (van de fysica) zou, zo voorvoelde ik, mijn blik alleen maar verder vertroebelen. Via deeltijdstudies te Tilburg en als extraneus aan de universiteiten van Amsterdam en Utrecht heb ik die plannen ten slotte kunnen verwezenlijken, waarbij ik in mijn onderhoud voorzag als voorlichtingsbeambte van het mijnwerkersfonds en later als docent aan een lyceum en eigenaar-directeur van een vertaalbureau; gerust werd tussen 4 en 7 's ochtends. E.e.a. totdat bleek dat ik te veel hooi op mijn vork had genomen en ik mij - niet tot mijn spijt - 'beroepshalve' kon gaan wijden aan de uitwerking van de idee die de late jaren 1950 mij hadden gebracht.

Het heeft mij vervolgens - mede vanwege talloze huiselijke en andere verplichtingen waaraan ik mij niet wilde onttrekken - nog heel veel hoofdbrekens gekost eer ik de eindeloze verscheidenheid in en om mij heen op een eenvoudige en geloofwaardige wijze in één enkel en als zodanig onveranderlijk wezen wist onder te brengen. Daarover een boek schrijven heb ik nooit overwogen, want ik wilde niet, zoals in talloze geschriften zovelen vóór mij, oeverloos uitweiden over iets dat in hooguit een paar woorden - en dan nog altijd haast evenveel te veel - moest kunnen worden gevat. 'Het zijnde', onder welke titel ik mijn idee ten slotte in de vorm van een traktaat heb gegoten, doet onder 'Ter zake' in minder dan 200 woorden die idee uit de doeken. Het laat een eeuwig onveranderlijk maar levend wezen zien, dat in zijn volheid a.h.w. zijn eigen alvermogend-onmachtig 'opperwezen' is.

Mijn naar die van een eenzaat neigende leefwijze ten spijt zijn mij - met dank aan de moeder - rond 1970 drie kinderen geworden, twee fijne zoons en tussen hen beiden in via adoptie ook nog een schat van een dochter, en - dankzij hen en hun sympathieke partners - heel veel jaren later bovendien drie, vier, prachtige kleinkinderen. Alleen bij mijn oudste zoon heb ik rond zijn twintigste een poging gedaan mijn denkbeelden ter sprake te brengen, maar ze werden (niet onbegrijpelijk) resoluut van de hand gewezen. Mocht ik intussen tegenover iemand van jullie te kort zijn geschoten, dan spijt me dat en vraag ik om vergeving.

Dat laatste geldt te meer voor jou, Corrie, mijn gedroomde vrouw, de vrouw met wie ik sinds 1983 verkeer en in 1998 ben getrouwd, en die ik als jongeman van nauwelijks 16 al had opgemerkt, toen je nog een kleuter van 5 was. Dat ik ondanks mijn met de jaren toenemend teruggetrokken leefwijze nog behoorlijk functioneer, heb ik nagenoeg geheel aan jou te danken, aan jou en je sprankelend-ingetogen wezen, je liefde en trouw, je warme zorgzaamheid en geduld, het vertrouwen dat je in mij en mijn ideeën stelt. En dat mag dan allemaal als zodanig in het zijnde besloten liggen, vast staat ook dat ik je voor dat alles intens dankbaar ben.

Overzie ik mijn leven zoals het tot nu toe is verlopen, dan kan ik, ondanks enkele fikse narigheden op mijn pad, niet anders concluderen dan dat ik me geen beter leven had kunnen wensen - sterker nog: ik ervaar mijn bestaan zoals mede in het zijnde begrepen als globaliter geheel naar eigen wens ingericht. Aangetekend zij daarbij ook dat ik me gelukkig prijs dat het mijn godlievende ouders bespaard blijft kennis te moeten nemen van mijn ideeën omtrent het zijnde; zij hebben waarlijk al genoeg te stellen gehad met hun weinig spraakzame, maar daarom niet minder kritische eersteling.

Calp (E), december 2015

Drs. W.W.M. Collaris

 

Naschrift d.d. 22-12-2015

De gang van zaken zoals geschetst in de noot waarmee ik mijn exposé afsluit, impliceert dat - objectief beschouwd - prestatie noch wandaad de mens toe- of aan te rekenen zijn (hoe spijtig ik dat m.n. voor gedupeerden persoonlijk ook vind). Alles wat de mens, elk afzonderlijk en als collectief, uitmaakt zowel als al hetgeen hem in de ruimste zin opgevat mede uitmaakt, ligt als zodanig voor eenmalige concrete verwezenlijking besloten in de als basiselementen van het zijnde fungerende, naar aard en inhoud ervan continu dooreenwerkende universele 'punten' van de universele homogene massa die het in wezen is. De vrijheid van de mens, niet anders dan die van heel de rest (en die van het zijnde als geheel de eeuwigheid door), bestaat er bijgevolg in dat hij zich, zo als in het zijnde begrepen, voor één keer concreet kan doormaken/beleven.

 

Zie ook het traktaat: Het Zijnde.